Er was eens een jongen met een grote fantasie. Altijd vertelde hij verhalen over zijn vriendjes, maar vaak waren die verhalen niet zo leuk. Kortom, hij roddelde.
De ouders praten op hem in, maar de jongen bleef roddelen en kwaadspreken over zijn vriendjes. Ten einde raad vroegen ze de rabbi om raad.
Die ontbood de jongen en informeerde: ‘Waarom roddel je zo over je eigen vrienden?’
‘Ach,’ antwoordde de jongen, ‘dat zijn maar praatjes. Die doen geen kwaad en ik kan mijn woorden altijd weer terug nemen.’
‘Wie weet,’ zei de rabbi en hij praatte wat verder over koetjes en kalfjes. toen nam hij een veren kussen en zei tegen de jongen:
‘Neem dit kussen mee naar het marktplein, scheur het open en laat alle veren met de wind te laten meewaaien. kom daarna weer bij me terug.’
De jongen snapte niet waar dat goed voor kon zijn, maar het was leuk om te doen, dus hij stemde meteen in.
Op het open marktplein blies de wind de veren alle kanten uit. Ze vlogen allemaal in het rond en dansten in de wind. Wat een prachtig gezicht.
Toen het laatste veertje uit het kussen geschud was, keerde de jongen terug naar de rabbi.
‘Goed zo, zei de rabbi.
‘Ga terug naar de markt, raap alle veren weer op en stop ze in het kussen.’
‘Maar dat is onmogelijk,’ stamelde de jongen.
‘Dat heb je goed gezien,’ zei de rabbi. ‘Net zo onmogelijk als het terugnemen van al die roddels over je vriendjes die jij hebt verspreid. let dus voortaan op je woorden. Ze zijn als veren: eenmaal uitgestrooid, kun je ze nooit meer terughalen.’
-Joods verhaal
Aan jou de vraag, wat ga jij doen met je kussen, heb jij het nog in je?